VVM-lid Chris Maas Geesteranus schrijft regelmatig een recensie.
Dit boek behandelt op systematische en overzichtelijke wijze belangrijke aspecten van duurzame ontwikkeling. De kracht van dit boek ligt naar mijn mening in de relatieve compactheid en de overzichtelijkheid van de behandelde kwesties. De praktische bruikbaarheid van het boek is naar mijn mening goed. Omdat het vooral een studie- en leerboek is, lijkt het vooral goed te gebruiken als naslagwerk en/of passen in een cursus- of trainingssituatie, bijvoorbeeld voor werkers in de natuur- en milieu-educatie.
Dit boek neemt de lezers mee op een zoektocht naar veel aspecten van duurzame ontwikkeling. Die lezers zijn in ieder geval studenten in het hbo en wo, getuige de opmerking in het ‘Woord vooraf’ dat ‘zo’n 40.000 studenten in het hoger onderwijs’ de eerste drie edities van het boek hebben bestudeerd. Maar het boek wordt ook gebruikt in andere sectoren, zoals bijvoorbeeld door gemeenten. Ook leraren (in ieder geval in de bovenbouw van het primair onderwijs en in het voortgezet onderwijs: aardrijkskunde, economie, biologie, maatschappijleer) hebben veel aan de inhoud van dit boek – en gebruiken het in diverse gevallen ook.
Naar mijn oordeel is dit boek een stevige bijdrage aan het systematisch weergeven waar de ‘inhoudelijke’ duurzaamheidsvraagstukken over gaan. Maar diep graven in menselijk streven, – de eigenlijke kern van de duurzaamheidsproblematiek en gebaseerd op in ons deel van de wereld gangbare (maatschappelijke en economische) grondslagen – doet het niet.
In dit kleine boekje (ruim 55 bladzijden A5) komt de auteur tot een aantal overlevingsprincipes uit de natuur die volgens haar toepasbaar zijn op menselijke organisaties. Is dat dan nodig, kan men zich afvragen. Uit de inleiding: ‘Voor organisaties en onze economie hebben we een ander paradigma nodig. Een nieuw perspectief dat recht doet aan de complexiteit van onze samenleving. Een meer systemische blik met oog voor de onderlinge relaties en de dynamiek daarin. Wat mij betreft is de ecologie als wetenschap bij uitstek geschikt voor die systemische blik’.
Netwerken met energie ervaar ik als een imposant werkstuk. Zeker niet alleen door zijn omvang (meer dan 300 bladzijden), maar vooral door de diepgang die Eelke Wielinga weet te bereiken aan de hand van de vele doordachte voorbeelden van menselijk handelen en hun effecten, in relatie tot dat van anderen.
Lees de hele recensie via managementboek>>
https://www.managementboek.nl/magazine/recensie/8771/netwerken_met_energie_-_warm_aanbevolen
Weer floreren. Tien natuurlijke keuzes voor toekomstbestendig organiseren.
Wijffels, Bowine, 2021. Tweede druk. Nature-Wise, Utrecht.
In dit kleine boekje (ruim 55 bladzijden A5) komt de auteur tot een aantal overlevingsprincipes uit de natuur die volgens haar toepasbaar zijn op menselijke organisaties. Is dat dan nodig, kan men zich afvragen. Uit de inleiding: ‘Voor organisaties en onze economie hebben we een ander paradigma nodig. Een nieuw perspectief dat recht doet aan de complexiteit van onze samenleving. Een meer systemische blik met oog voor de onderlinge relaties en de dynamiek daarin. Wat mij betreft is de ecologie als wetenschap bij uitstek geschikt voor die systemische blik’.
Daarbij kan een weldenkend mens zich aansluiten.
Dit idee – principes uit de natuur gebruiken voor organisatieontwikkeling – komt niet zomaar uit de lucht vallen. Al in 2010 publiceerden Ken Webster en Craig Johnson hun – veel uitgebreidere en systematische – boek ‘Leren van de natuur’. De auteur van ‘Weer floreren’ oriënteert zich daarbij op één aspect van de menselijke samenleving: zijn organisaties. Ze doet dat op openhartige, persoonlijke wijze: wetenschappelijke kennis, vermengd met eigen ervaringen. Dat maakt het boekje aantrekkelijk.
Volledigheid streeft de auteur niet na. Ze beperkt zich tot een drietal hoofdonderwerpen: de kern (doel en missie), de omgeving (strategie, partners, keten, omgeving) en de waarden (cultuur, basishouding, relatienetwerk). Onderwerpen als internationale handels- of geopolitieke betrekkingen en spanningen, die je in deel 2 (de omgeving) zou kunnen verwachten, komen niet aan de orde. Het is al complex genoeg om hetgeen wordt besproken, bij een enkele organisatie in praktijk te brengen, zal de gedachte geweest zijn. Maar een vierde hoofdonderwerp had niet misstaan (hoewel hier en daar zeker genoemd in de overige): het actief, productief en tevreden houden van de medewerkers van een organisatie.
De charmantste - en voor mij relevantste passage – is het derde deel, over de waarden. De essentie daarvan gaat over optimalisatie en maximalisatie. Dat laatste streeft de menselijke economie nog steeds na, ondanks de onmiskenbaar sterker wordende ecologische ‘terugkoppelingen’ (problemen), die tot matiging en aanpassing (optimalisatie) zouden moeten dwingen. Ecosystemen doen niet aan maximalistie, die – en hun erin voorkomende soorten – passen zich aan veranderende omstandigheden aan. De auteur: ‘Wie een fruit- of notenboom in de tuin heeft, weet dat de ‘productie’ van de boom sterk afhankelijk is van factoren zoals droogte en temperatuur. Het ene jaar is de productie hoger dan het andere jaar en dat is om te voorkomen dat de boom zich in minder gunstige omstandigheden zou uitputten. In de natuur is ‘maximaal’ een gevaarlijke strategie ….’.
Het boekje heeft een wezenlijke, gedurfde ambitie: organisaties helpen, met hulp van natuurlijke principes,goed (of beter) te functioneren. Dat is, voor mij, nog heel wat anders – spannender – dan goed naar de snavel van een ijsvogel kijken om de neus van een Japanse hogesnelheidstrein te fabriceren – het beeld van biomimicry zo’n 20 jaar geleden.
Er valt vanuit die natuurlijke verhoudingen veel meer te zeggen dan hier is beschreven. De auteur zal haar opzet overigens met zorg hebben gekozen, is mijn vermoeden: een kort maar krachtig overzicht geven van de belangrijkste mogelijkheden. Want niet voor niets verwijst ze naar – veel uitgebreidere – boeken als ‘Netwerken met energie’ van Eelke Wielinga en Sjoerd Robijn en naar ‘Leren van de natuur’(auteurs: zie boven); en andere.
Ik zie dit boekje dan ook vooral als een opwekking om vanuit een – voor velen waarschijnlijk weinig of onbekend oogpunt – te kijken naar hetgeen zich in de eigen organisatie afspeelt. Of dat nu (in de sfeer van NME) een school is, of een NME-centrum, een natuurmuseum of een bezoekerscentrum; het geldt overal. Wat dat betreft kan het een goede rol spelen in een organisatie die werkt aan het concept Whole Institution Approach, een wat bredere strategie dan de zgn. Whole School Approach). Daar spelen immers – om duurzamer te gaan werken – ook de hele organisatie, het beheer van gebouwen, apparatuur e.d. een uitgesproken rol.
Eén opmerking over het gebruiksplezier moet nog worden gemaakt omdat ik iets in de tekst bijzonder storend vind. Dat zijn de vele taal-, opmaak- en tikfouten in het boekje; die dragen niet bij aan de professionele uitstraling ervan. De auteur doet er goed aan ten behoeve van een eventuele volgende druk een professionele eindredacteur in de arm te nemen. Maar taalkundig nogal slordig, het doet niets af aan het belang van de inhoud.
Chris is lid van VVM sinds 2013. Hij is voorzitter van de sectie Natuur- en Milieueducatie en al vanaf 2011 betrokken bij deze sectie.